BD.2296
10 april 1942
Goddelijke ingreep - Verwoesting van het bezit
De zin en het doel van het leven op aarde is de definitieve
bevrijding van de ziel uit de vorm. God verlangt niets onmogelijks van
Zijn schepselen. En heeft Hij de mens deze taak opgelegd voor de duur
van zijn leven op aarde, dan stelt Hij hem ook alle middelen ter beschikking
om deze taak te kunnen vervullen. En toch falen de mensen en laten ze
de tijd en de genaden van hun belichaming ongebruikt voorbij gaan. En
dit willoos zijn van de mensen beweegt God tot een ingrijpen met een ontzaglijke
draagwijdte. Hij verwoest dat, wat de mensen verhindert hun eigenlijke
bestemming te vervullen. Dat is het aardse bezit, wat de gedachten en
de wil der mensen zodanig vasthoudt, dat ze hun taak op aarde niet nakomen.
Het aardse bezit hoeft in geen geval hinderlijk te zijn, wanneer het juist
wordt gebruikt op aarde. Het kan veelmeer de ziel nog helpen vrij te worden,
wanneer ze het verlangen ernaar overwint en het aardse bezit in dienst
stelt van de naastenliefde. Dan heeft de ziel de grootste weerstand op
aarde overwonnen, zich er dus vrij van gemaakt, omdat ze de materie heeft
overwonnen. Maar als het bezit het verlangen ernaar nog groter maakt,
is het voor de ziel een keten, die elk vrij worden verhindert.
Wat God in Zijn wijsheid heeft besloten, is aards gezien een werk van
verwoesting van reusachtige omvang en Hij ontneemt de mens zijn angstvallig
verdedigd bezit. Het maakt hem dus vrij van een keten en nu zou voor de
ziel de opgang omhoog gemakkelijker kunnen zijn, zodra ze zich dit goddelijke
toezenden waarlijk ten nutte maakt, als ze de vergankelijkheid ervan inziet
en nu haar aandacht richt op goederen, die onvergankelijk zijn, dus eeuwigheidswaarde
hebben. De wil van de mens beslist nu en de mens is verantwoordelijk voor
zijn wil. Wat hem aards werd afgenomen, kan hem duizendvoudig worden vergoed,
wanneer hij zich onderdanig voegt naar de goddelijke wil en geestelijke
gaven verlangt als vervanging.
Bij het zien van de grote ellende, die het gevolg is van de goddelijke
ingreep, zal bij zo menig mens het inzicht komen, dat aardse goederen
niet moeten worden nagestreefd en dat ze de mens alleen dienen tot beproeving
van zijn wil. Maar de mensen zijn thans helemaal de materie toegedaan
en des te zwaarder zal hen het werk van verwoesting treffen. En hun denken
en streven zal gericht zijn op het terugkrijgen van de goederen. En zo
zal op deze goddelijke ingreep een tijd volgen, die duidelijk de geestelijke
toestand van de mensen karakteriseert.
Ze zullen zich met vergrote wilskracht het leven op aarde weer zo gestalte
proberen te geven, dat het beantwoordt aan het lichaam en zijn welbehagen.
En de boeien van de ziel kunnen niet losgaan en de ziel vrijlaten. Slechts
weinigen zullen in zichzelf keren en aan de goddelijke stem gehoor geven,
die in hen aanmanend en waarschuwend klinkt en hen aanspoort na te denken
over het eigenlijke doel van het leven op aarde. En ter wille van deze
weinigen laat God het grote leed over de mensen komen, dat allen uit de
nood van de ziel zou kunnen helpen. Maar de wil van de mens is vrij en
hij kan beslissen naar eigen keuze.
Amen
|