BD.2232
11 februari 1942
Leugen en waarheid en hun oorsprong
Het werkzaam zijn van de geest is niet te miskennen, waar
de begrippen waarheid en leugen zo duidelijk van elkaar worden onderscheiden,
dus God of Zijn tegenstander als oorsprong van datgene wat de mensen wordt
aangeboden, te herkennen is. De geest uit God zal steeds tegen elke onwaarheid
ten strijde trekken, daar Hij in zich de zuivere Waarheid is - de Uitstraling
van God, die de Waarheid zelf is. De waarheid en leugen zijn zo tegengesteld,
dat ook de oorsprong ervan twee heel tegengestelde wezens moeten zijn.
En steeds zal de mens die zich in de waarheid bevindt, zich met God verbonden
voelen, dat wil zeggen: vanuit zijn innerlijk het goede nastreven, terwijl de aanhanger
van de leugen gebonden is aan de wil van de macht die alle slechte driften
en neigingen in de mens opwekt.
Zoals nu het begrip waarheid alleen met God in verband kan worden gebracht,
zal de mens nooit onwaarheid of dwaling hoeven te vrezen die zich zelf
in verbinding stelt met God en bijgevolg kan steeds daar de waarheid vermoed
worden waar de wil van de mensen op God is gericht. Maatgevend daarvoor
zijn echter niet de woorden, maar de daden van diegenen die geloven dat
ze wetend zijn. Een mens die niet ophoudt met werkzaam te zijn in liefde,
zal onherroepelijk in de waarheid wandelen want de geest uit God stuurt
zijn gedachten naar het goede inzicht.
Maar achter de leugen staan zullen die mensen die niet actief zijn in
de liefde, want het denken van hen wordt door de macht die tegen God gericht
is, beïnvloed. Deze zal steeds waarheid en leugen trachten te vermengen.
De mens zal noch de waarheid begeren, noch de leugen als zodanig inzien,
veeleer alles zonder te oordelen aannemen wat hem wordt aangeboden, nog
wel alles voor goed houden, zelfs wanneer men duidelijk kan besluiten
dat er slechte krachten in het spel zijn. Want hij verafschuwt de leugen
niet daar hij in zijn verstand blind is en door zijn liefdeloze wezen
nog zeer verwant is aan hem die zelf zonder enige liefde is. En hij zal
ook niet de drang in zich voelen het ware en juiste te willen inzien,
omdat hij niets begeert wat van God is, zolang hij zich nog in de macht
van de tegenstander van God bevindt.
Een werkzaam zijn van de geest is dan begrijpelijkerwijs niet mogelijk,
want de geest uit God kan zich alleen uiten waar de waarheid wordt begeert,
omdat God het goddelijke alleen aan diegene kan aanbieden die probeert
dichter bij God te komen. Maar de leugen gaat van de tegenstander uit
en voert ook naar hem terug, want alles wat leugen is, betekent verwijdering
van God en dus aanpassing aan Zijn tegenstander.
Alle kenmerken van de waarheid zowel als ook die van de leugen worden
herkenbaar aan de mens die naar de waarheid verlangt en hij zal zeer spoedig
weten waar hij de waarheid zoeken moet en waar hij de leugen kan vermijden.
Want de mens die de waarheid begeert geeft zichzelf, dat wil zeggen: zijn denken,
over aan God, die hem nu met Zijn geest verlicht, dat wil zeggen: het denken richt,
zodat hij duidelijk kan inzien en de waarheid goed onderscheidt van de
leugen.
Amen |