BD.2175
5 december 1941
Erupties - Daad van bevrijding voor het geestelijke in de
vaste vorm
Eeuwigheden zijn er al vergaan en eeuwigheden zullen er nog
verlopen, eer de vergeestelijking heeft plaatsgevonden van al datgene,
wat oersubstantie van de schepping is. Dit proces is zo onvoorstelbaar
moeilijk en het vraagt oneindig lange tijd, omdat de aanvankelijke weerstand
van het geestelijke niet met geweld kan worden gebroken. Integendeel,
dit geestelijke moet zelf besluiten de weerstand op te geven. En daarom
kan er op geen enkele wijze versneld worden ingegrepen. Alleen door buitengewoon
harde druk op het geestelijke kan diens wil om te weerstaan afnemen. En
daarom zijn de zichtbare scheppingen van een gesteldheid, dat ze in hun
beginstadium bijna onverwoestbaar lijken en hun oplossing weer alleen
door gewelddadige gebeurtenissen mogelijk is.
Zulke gewelddadige oplossingen vinden door Gods wil plaats, wanneer het
geestelijke zo ver volgzaam is geworden, dat het de ondraaglijke toestand
van dwang niet meer nodig heeft. Dan maakt God de boeien ervan losser,
doordat de voormalige vaste vorm uiteenvalt en zich in nieuwe uiterlijke
vormen weer aaneensluit, die echter niet meer de zo kwellende toestand
voor het geestelijke betekenen als tevoren.
Elke gewelddadige ontbinding van de eertijds vaste vorm is een daad van
bevrijding voor het erin gekluisterde geestelijke. Maar tegelijkertijd
worden ook scheppingen, die al rijper geestelijks bevatten, aan een verandering
onderworpen. Want een gewelddadig uiteenvallen van de harde substantie
is een gebeuren, dat merkbaar is voor al het geestelijke in de verste
omtrek. Het is geen geleidelijk verval op zich, maar een essentiële
uitbraak van het geestelijke, dat God voor momenten de vrijheid geeft,
die het benut om datgene, wat het gevangen houdt, open te breken.
Zulke erupties brengen geweldige veranderingen met zich mee, van de scheppingen
die door de verwoesting worden getroffen. Al het geestelijke - ook het
al verder ontwikkelde - raakt daardoor zijn oude vorm kwijt, verbindt
zich met vrij geworden geestelijks en neemt weer zijn intrek in een nieuwe
uiterlijke vorm, al naar gelang de wil van dit geestelijke om zich aan
te passen aan een dienende bestemming.
En zo wordt door een dergelijke gewelddadige ontbinding het geestelijke
ertoe gebracht een dienende functie uit te oefenen, die voor het geestelijke
een losser maken van zijn huidige keten betekent. Daarom is elke gewelddadige
verwoesting met een vrij worden, respectievelijk positieve ontwikkeling van het
in de vorm gekluisterde geestelijke verbonden, en het wordt door deze
met vreugde begroet.
Alleen voor het geestelijke, dat zich in het laatste stadium van de ontwikkeling
bevindt, is het een gebeuren vol leed. Want het berooft dit geestelijke
van elke verdere mogelijkheid zich te ontwikkelen op de aarde en brengt
daarom schrik en ontzetting teweeg, als dit het laatste verblijf in de
vorm niet heeft benut, zolang het hem mogelijk was. Doch ter wille van
het onrijpe geestelijke zijn zulke erupties nodig, dat anders niet uit
zijn vaste vorm kan worden verlost. Want zodra het na oneindig lange tijd
van weerstand tegen God besluit om te dienen, geeft God het daar ook de
mogelijkheid toe.
Amen |