BD.2172
2 december 1941
Het bidden voor mensen die ver van God af staan
Het meest ver verwijderd van God zijn die mensen die menen
er boven te staan God aan te roepen om hulp, die noch geloven kunnen aan
een Macht, die tot hulp bereid en almachtig is, noch in het gebed een
brug zien die leidt naar de eeuwige Godheid, die daarom ook geen verbinding
aanknopen en daarom helemaal alleen staan wanneer ze geconfronteerd worden
met een zwaar lot, waarbij aardse hulp niets meer vermag. Want als de
mens in deze nood niet de weg naar God vindt, is dit een bewijs dat hij
nog volhardt in erge weerstand tegen God, dat het leven op aarde hem nog
geen hogere ontwikkeling heeft opgeleverd, dat hij derhalve in een zeer
gebrekkige toestand is, als hij zijn aardse leven moet opgeven. Hij heeft
nog niets bewust aan zichzelf gedaan om op een hoger niveau te komen,
en daartoe mankeert hem ook de kracht, daar hij deze in het gebed niet
heeft gevraagd.
En toch zullen ook die mensen de zegen van het gebed bespeuren, want ze
zullen een merkbare meegaandheid van hun wezen kunnen vaststellen, zodra
een medemens voor hen bidt. Deze voorbede vermag zeer veel en het grootste
deel der mensheid zou gered zijn als de een voor de ander bij God om liefde
en genade zou willen vragen. De afwijzende wil zou dan niet meer zo groot
zijn, want God verhoort het gebed waaruit onzelfzuchtige naastenliefde
blijkt, als er voor de medemens om de gave van het inzicht wordt gebeden.
Gods oneindige liefde is dadelijk bereid zo'n gebed te verhoren, omdat
het getuigt van de liefde tot de medemens. De verwijdering van God is
echter alleen door de liefde te verkleinen, en faalt het wezen zelf, dan
kan hij nog op aarde door voorspraak geholpen worden en de juiste weg
gewezen. Hoe verder de mens van de eeuwige Godheid verwijderd is, des
te onvoorstelbaarder is hem ook de gedachte aan hulp. En daarom wendt
hij zich ook niet in het gebed tot God. Daar er echter alleen door innig
gebed een verandering in het denken bereikt kan worden, moet de mens geen
mogelijkheid verzuimen, voor zijn medemens die nog zwak is in het geloof,
innig te bidden. De kracht van het gebed is enorm en door het gelovig
gebed bereikt de mens alles, en in het bijzonder heeft het zijn uitwerking
op de geestestoestand, dat wil zeggen: de mens zal zijn weerstand tegen al het
geestelijke opgeven, hij zal gestemd worden om na te denken en dat wat
hij tevoren voortdurend afwees, nu goed overwegen en tot een andere gevolgtrekking
komen dan eerst.
De mens die voor zijn medemens om geestelijke verlichting bidt, heeft
buitengewone invloed op de laatste en dit blijkt dan zo, dat deze nu gewillig
aanhoort wat hem wordt overgebracht, ook wanneer zijn instelling er aanvankelijk
tegen was, dat hij er nu grondig over nadenkt en als hem dit later weer
in het bewustzijn komt, het graag en met vreugde aanneemt. En daardoor
wordt de afstand tot God verkleind. Innig gebed levert de grootste kracht
op en moet derhalve zijn uitwerking op de medemens hebben zodra dit gebed
hem betrof.
Daarom zijn de mensen die ver van God afstaan niet hopeloos verloren,
want zodra er iemand te vinden is die de grote geestelijke nood van hen
beseft en hen daaruit zou willen bevrijden, heeft hij zelf een doeltreffend
middel bij de hand: de innige voorspraak bij God, die de tevoren hardleerse
mens uiterst weldadig ondergaat, terwijl hij zich voor deze liefde niet
kan afsluiten. En hij zal op de rechte weg geleid worden en toch nog tot
het inzicht komen al is het ook pas na lange tijd; hij is echter niet
hopeloos aan de invloed van de vijand overgeleverd, veeleer zullen de
goede wezens die om hem worstelen de overwinning behalen en de mens helpen
bevrijd te worden uit zijn toestand van verwijdering van God.
Amen |