Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.2144
8 november 1941

Omvorming van de uiterlijke vorm na de lichamelijke dood - Geestelijk dood zijn - Activiteit - Niets doen

De mens heeft levenskracht nodig om elk werk uit te voeren, dus betekent bezig zijn ook leven. Wordt hem deze kracht ontnomen, dan is hij niet in staat zichzelf of andere zaken te veranderen - hij is levenloos. Maar toch verandert de uiterlijke vorm als zodanig, zodra de mens levenloos is geworden. Hij valt uiteen en dit proces duurt zo lang tot elke substantie weer in een nieuwe uiterlijke vorm is opgenomen. Dat wil zeggen: is het geestelijke uit de vorm ontsnapt, dan wordt de achterblijvende vorm wel van zijn vroegere bestemming ontheven, maar moet deze een nieuwe bestemming vervullen. Hij moet bijdragen tot aanwas van een of andere nieuwe vorm. De substantie valt uiteen om bij een nieuwe uiterlijke vorm gevoegd te worden. Deze ontwikkelingsgang vergt weer veel tijd.

De oude vorm lost dus schijnbaar op. Maar in werkelijkheid treden de geestelijke substanties, waar ook de aardse uiterlijke vorm uit bestaat, met andere geestelijke substanties in verbinding en vormen een nieuwe uiterlijke vorm, omdat het geestelijke dat verdicht is tot uiterlijke vorm, eveneens de positieve ontwikkelingsgang op aarde moet doormaken, want het staat nog aan het begin van zijn ontwikkeling. Zodra nu weer iets geestelijks deze nieuwe uiterlijke vorm tot zijn verblijfplaats krijgt toegewezen, begint diens dienende werkzaamheid. Dus de vorm wordt tot leven gewekt, want bezig zijn is leven. Naar elk scheppingswerk stroomt van God uit de kracht toe, zodat het dienend werkzaam kan zijn, ongeacht de manier waarop. En elke activiteit levert het geestelijke in de vorm de positieve ontwikkeling op. Bijgevolg moet dat wat leeft, dus werkzaam is, onvermijdelijk voortgaan in de ontwikkeling. Alleen de dode toestand betekent een stilstand in zijn ontwikkeling. Maar elke materie heeft leven in zich, want ze verandert, alleen in verschillend lange tijdsduur. Zelfs de meest vaste vorm wordt door invloed van buiten, die met de lichtstraling - dus het werkzaam zijn van de lichtdragers - samenhangt, tot werkzaamheid aangespoord, ofschoon dit voor het menselijk oog niet zichtbaar is. Maar het leven is ook in deze vorm in beweging en brengt veranderingen tot stand die dus een leven ervan bevestigt. Volledig dood kan de materie daarom niet worden genoemd, ofschoon ze de mens levenloos voorkomt. En toch bestaat er een toestand van levenloosheid, en wel in het stadium als mens.

In dit stadium stroomt het wezen de grootste mate aan levenskracht toe, die het tot dienende werkzaamheid moet gebruiken. En toch kan de mens totaal ineffectief door het leven gaan, zodra hij de hem toekomende levenskracht niet benut om de taak te vervullen die de zin van zijn aardse bestaan is, wanneer hij datgene verzuimt of nalaat, wat hem de positieve ontwikkeling oplevert.

Wanneer hij het werkzaam zijn in liefde niet in acht neemt, de werkzaamheid waarvoor God de mensen de levenskracht doet toekomen.

Dan treedt er een stilstand op in zijn opwaartse ontwikkeling. Dit betekent een toestand van levenloosheid, van dood, en dit is het ergste, omdat deze toestand alleen door het wezen zelf kan worden opgeheven. Maar de dode toestand is een toestand van krachteloosheid, waaruit het wezen zichzelf dus niet meer kan bevrijden, omdat het dat tevoren, toen de kracht hem toekwam, niet wilde.

Voor de uiterlijke vorm betekent de dood alleen een omvorming tot een andere vorm, dus als het ware een verdere mogelijkheid voor de positieve ontwikkeling van de geestelijke substantie waaruit de uiterlijke vorm is gevormd. Maar geestelijk dood te zijn is allerverschrikkelijkst, omdat de laatste genade die het wezen ter beschikking staat, ongebruikt wordt gelaten, omdat de levensstroom die God dit wezen toevoert, niet wordt gebruikt voor dienende werkzaamheid en het wezen blijft steken op het zelfde ontwikkelingsniveau, waarop het stond aan het begin van zijn belichaming als mens. Geestelijke vooruitgang is zonder werkzaamheid niet mogelijk. Het wezen is door zijn passief zijn krachteloos geworden en gaat zonder kracht het hiernamaals binnen.

Amen