BD.2143
7 november 1941
Sterren - Geestelijke en aardse substantie
Voor de positieve ontwikkeling van het geestelijke is het
dienend werkzaam zijn doorslaggevend, en wel wordt er naar gelang de verblijfplaats
ook een zekere activiteit van het wezen verlangd en deze stemt weer overeen
met de gesteldheid van het hemellichaam dat die wezens als bewoners heeft.
Aardse zichtbare en tastbare substantie vereist ook een werkzaamheid die
weer het zichtbare en tastbare tot stand brengt en bijgevolg moet ook
de ziel, het geestelijke, zich in een omhulsel bevinden dat tastbaar en
zichtbaar is.
De bezigheid kan echter ook uit zuiver geestelijke activiteit bestaan,
dat wil zeggen: niet aan een vorm of aardse schepping gebonden zijn en toch eveneens
een dienende liefde zijn, waardoor het wezen tot volmaaktheid komt. Bijgevolg
hoeft het rijp worden van deze wezens niet van aardse scheppingen, dat wil zeggen:
materiële scheppingen, afhankelijk gemaakt te worden. Veeleer kan de positieve
ontwikkeling in geestelijke regionen sneller en gemakkelijker plaats vinden.
Toch is activiteit in een geestelijke omgeving moeilijk aan de mensen
uit te leggen. Ze is hun niet duidelijk te maken, omdat de mens zich een
leven zonder lichamelijke buitenkant niet kan voorstellen, maar bij God
is geen ding onmogelijk en schiep Hij dus dingen die aan het menselijk
verstand onaannemelijk voorkomen, die naar menselijke begrippen als niet
bestaand moeten worden uitgelegd, evenwel niet uit het universum weg te
denken en dus ook niet te loochenen zijn. En dit zijn de hemellichamen
die voor de mensen als aan de hemel staande sterren zichtbaar zijn. Deze
sterren zijn eindeloze afstanden van elkaar verwijderd en zijn steeds
een wereld apart.
Elke schepping getuigt van Gods almacht, wijsheid en liefde, maar de
mens begrijpt de aard van de sterren niet, zolang hij op aarde vertoeft,
want hij kan zich niets voorstellen wat niet uit aardse substantie bestaat.
Het geestelijke in de mens echter is ook een van de aardse materie volledig
onafhankelijke substantie en dit laat al het aards tastbare of zichtbare
op de aarde achter zodra de ziel door de poort van de eeuwigheid het geestelijke
rijk binnengaat.
En dus is de verblijfplaats van de ziel na de lichamelijke dood geen schepping
die bestaat uit aardse substantie, integendeel zijn daarvoor de ontelbare
sterren bestemd, die voor het menselijk oog zichtbaar zijn als stralende
hemellichamen, maar in werkelijkheid niet door het menselijk oog aanschouwd
kunnen worden, omdat ze geen aardse scheppingen zijn, die echter toch
door God geschapen werden voor de voortgaande ontwikkeling van het nog
onvolkomen geestelijke.
Amen |