BD.2059
6 september 1941
Overtreding van goddelijke geboden - Zonde - Gebondenheid
In strijd handelen met de goddelijke geboden is zonde, want
het vergroot de verwijdering van God in zoverre, dat Hij niet daar kan
zijn waar liefdeloosheid heerst. Alles wat tegen het gebod van de liefde
ingaat, zal ook een verkoeling van de goddelijke liefde ten gevolge hebben
en dus het geestelijke wezen zelf schade berokkenen, omdat het daardoor
in een steeds onvrijere toestand komt.
Bij 'n mens is de uitwerking van deze toestand zo, dat de macht van de
tegenstander van God over hem steeds groter wordt, dat hij door hem onder
zijn wil wordt gedwongen, dat zijn denken en handelen steeds zo zal zijn
zoals hij het wil, dus steeds tegengesteld aan God. En dit is onvoorstelbaar
smartelijk voor de ziel, want ze is nog zo ver af van haar uiteindelijke
bevrijding, ze neemt de gekluisterde toestand mee over in het geestelijke
rijk. Want alleen de liefde kan het wezen verlossen, bijgevolg moet de
liefdeloosheid vastbinden. En wie dus liefdeloos is tegen zijn naaste,
handelt in strijd met het gebod van de liefde en zal daarom nooit vrij
worden uit de gebondenheid die de opstand van weleer tegen God hem heeft
opgeleverd.
Daarom heeft God de mensen het gebod van de liefde gegeven, dat ze alleen
maar hoeven op te volgen om daardoor dichter bij God te komen en als een
gelukzalig wezen het geestelijke rijk binnen te kunnen gaan. De mens kan
zondigen tegen het gebod van de liefde doordat hij tegen de goddelijke
liefdeleer in handelt of ook handelingen achterwege laat die blijk moeten
geven van liefde tot de naaste. De mens moet de naaste niet alleen behoeden
voor schade, hij moet hem van nut zijn, dat wil zeggen: hem alles doen toekomen
wat hemzelf begerenswaard toeschijnt, dan pas wordt de verbinding met
God tot stand gebracht, want naar een liefdevol mens daalt God zelf af
en keurt hem Zijn nabijheid waardig.
En dit betekent voor hem geestelijke vrijheid. De mens bevrijdt zich uit
de macht van de vijand, want kracht van God die door Zijn nabijheid overvloeit
in de mens is sterker dan de kracht van de tegenstander van God. En die
mens zal dan altijd overwinnaar blijven die zich door werken van liefde
verbindt met de eeuwige Liefde zelf.
Bij hem zullen de kluisters worden verbroken en hij zal vrij worden van
elke dwang die de tegenstander van God op hem wil uitoefenen.
De geboden van de liefde mogen niet worden veronachtzaamd, want ze zijn
het middel dat verlost uit de eindeloos lange tijd van gekluisterd zijn.
En ze betekenen tegelijkertijd de brug die ons met God verbindt. Want
wie werkzaam is in onzelfzuchtige liefde, komt daardoor steeds dichter
bij God en hij overwint elke verwijdering van Hem. Hij vervult de eis
van God en zal ook het loon van God in ontvangst mogen nemen dat daarin
bestaat dat God zich met diegene verenigt die Hem in liefde dient, dat wil zeggen:
die in zijn medemensen eveneens schepselen van God ziet, die hij goed
wil doen. Alleen het onbaatzuchtig werkzaam zijn in liefde heeft de eeuwige
gelukzaligheid als gevolg, zoals omgekeerd het gevolg van liefdeloosheid
de verdoemenis is, en alles wat ingaat tegen God of Zijn geboden, is onrecht
voor God, dus zonde.
Amen |