BD.2055
2 september 1941
Deemoedig gebed voorwaarde voor overdracht van weten
Wijs is wie zich klein en machteloos dunkt en vraagt om Gods hulp.
Want hem zal de genade ten deel vallen en zijn licht en weten zullen toenemen. Want de bron van het licht is God en wanneer God wordt aangeroepen om Zijn genade, verlangt de mens ernaar te putten uit de bron van kennis. Hij verlangt naar het licht en aldus kan God uitdelen al naar gelang de begeerte. De mens heeft het voorrecht God te allen tijde te mogen vragen om Zijn genade. Hij mag altijd als een kind tot de Vader komen en zich aan Hem toevertrouwen, en hij zal nooit tevergeefs vragen zodra hij geestelijk goed begeert. Want God wil de mens de waarheid verschaffen en stelt als enige voorwaarde slechts het verlangen daarnaar en het gebed tot Hem. En Hij stelt geen grenzen, integendeel, de mens ontvangt onbegrensd de waarheid en de kennis daarvan, zodra hij deze begeert. Maar steeds is deemoedig gebed de voorwaarde voor het de mens doen toestromen van goddelijke genade die zich uit in de overdracht van het goddelijk woord dat de mens inleidt in de waarheid. De mens moet zich klein en zwak voelen. Dan pas komt hij deemoedig tot God en wordt hij nu de goddelijke genade waardig. Maar wie volhardt in eigendunk, is nog ver verwijderd van licht en wijsheid. En hij zal ook bezwaarlijk een drager van het licht worden zolang hij niet zich zelf vernedert en verandert in een deemoedig wezen. Want alleen de deemoedige zal genade ontvangen.
Amen |