Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.1823
21 februari 1941

Erupties - Verscheidenheid van hemellichamen

Voor het universum geldt een natuurwet: de onverwoestbaarheid van datgene wat bestaat. Niets kan er vergaan, maar alleen maar veranderen volgens de wil van God. En deze verandering gebeurt weer zodat er iets onzichtbaar wordt om ergens anders weer zichtbaar tevoorschijn te komen. Elk nog zo klein scheppingswerk draagt deze wet in zich, zodat dus het schijnbare verval alleen maar een omvorming betekent van datgene wat er eerst was. Derhalve kunnen ook grote scheppingswerken, zoals hemellichamen, een andere vorm aannemen; dit is echter een proces dat zich over een ontzaglijk grote tijdsruimte uitstrekt, dat, naar aardse tijdrekening, duizenden jaren vergt en dus nooit door mensen kan worden gadegeslagen in zover het gaat om fundamentele veranderingen van een scheppingswerk. Meestal zijn het de erupties van afzonderlijke scheppingswerken die aanleiding zijn om opnieuw dezelfde scheppingen van kleinere afmeting te vormen.

Deze nieuwe scheppingen vertonen dezelfde aard en gesteldheid als het scheppingswerk waaruit ze tevoorschijn zijn gekomen. Dus zullen zich in de omtrek van een zon steeds zulke hemellichamen bevinden waar dezelfde samenstellende (opbouw) stoffen en dezelfde natuurwetten laten zien dat ze juist bij deze zon horen. Aards gezien kan nu de zon niets anders zijn dan een oneindig vergroot bouwwerk met dezelfde gesteldheid als de haar omringende planeten, daar deze uit haar voortgekomen scheppingswerken zijn. Bijgevolg zouden ook al deze hemellichamen met dezelfde wezens bevolkt moeten zijn. Maar hier vertonen zich nu de meest enorme verschillen.

Geen enkel scheppingswerk wordt bewoond door levende wezens die hetzelfde zijn als die van andere scheppingswerken en bijgevolg is ook de uiterlijke gesteldheid van elk hemellichaam een andere en wel steeds aangepast aan de levende wezens die er op leven. En dat schakelt nu ook weer een zelfde samenstelling in stoffelijk opzicht uit. Het is dus alleen maar de kern van elk hemellichaam die uit dezelfde grondstof bestaat, de uiterlijke vorm echter is in overeenstemming met de hem toegewezen levende wezens. Alles wat zich in de omgeving van een zon bevindt, is voortgekomen uit deze zon, dat wil zeggen: door deze uitgestoten, maar heeft vanaf het moment van zijn zelfstandigheid de gesteldheid aangenomen die past bij de levende wezens die dit scheppingswerk als verblijfplaats zullen krijgen. De oneindig veel verschillende graden van rijpheid van het nog onvolmaakte geestelijke vereisen ook oneindig veel scheppingen van 'n verschillende gesteldheid, zodat daarin al de reden ligt voor de verscheidenheid van de hemellichamen.

Amen