BD.1000 9 juli 1939 Het motief van de naastenliefde Het motief van de christelijke naastenliefde is geheel anders geworden dan het van God uit moet zijn. En dit is hieraan toe te schrijven, dat de mensheid zich er niet meer van bewust is hoe noodzakelijk de "liefde op zich" voor de terugkeer naar de Vader is en hoe alles in het heelal nauw met het begrip liefde verweven is. De liefde voor de materie is de geestelijke dood, maar de liefde voor de naaste en dus voor God, als Schepper van alle dingen, is geestelijk leven. Waar steeds alleen maar de ware liefde werkzaam zou kunnen zijn, zou geen geestelijk verval opgetekend worden. Maar waar de liefde voor de materie overheerst, gaat al het geestelijke volledig verloren. De liefde is het hoogste op aarde en wijst naar God. Als ze echter uitgaat naar aards bezit, dan vermeerdert ze de materie en wordt ze omlaag getrokken. Hoe meer de mens met het gevoel van liefde vervuld is, des te duidelijker zal de geest in hem zich ook kunnen uiten, maar dan moet deze liefde God en de naasten gelden, niet de materie. Een buitengewoon verkeerd denken heeft de mensheid nu zo ver gebracht, dat ze niet meer in staat is om te onderscheiden wat de juiste, dat wil zeggen de goddelijke liefde is. Of deze uit het hart ontspringt of haar oorsprong heeft in het lichamelijke leven van de mens, in puur lichamelijke verlangens. De mens die gedreven door innerlijke liefde zich onophoudelijk inspant om goed te doen, denkt niet aan één of ander aards loon, maar dit heilige gevoel van liefde is zo met zijn ik versmolten, dat het helemaal niet anders kan dan liefhebbend werkzaam te zijn. In hem zit de drang om te helpen, te troosten en te geven, waar ergens zijn liefde, zijn hulp nodig is. Hij is niet zuinig, hij deelt aan de naasten niet afgemeten uit, maar is enkel doordrongen van diepe liefde voor de naasten en dit is de juiste liefde voor God, die ook de juiste weg naar het eeuwige leven is. Maar de mens die alleen maar aan de materie vasthoudt, is er slechts op bedacht om de materie op aarde, dat wil zeggen aardse goederen te vermeerderen en uit alles zijn voordeel te halen. Als hij nu de naaste helpend bijstaat, dan is dat steeds slechts op een bepaalde berekenende wijze om er op één of andere manier voordeel van te hebben en de zuivere onbaatzuchtige naastenliefde is voor hem een onbegrijpelijk idee. Maar de berekenende liefde kan nooit verlossend werken en opnieuw is de naastenliefde de grootste factor waarmee gerekend moet worden. De mens moet zich bevrijden door de liefde, maar de liefde voor bezit staat meestal voorop en verhindert hem om onbaatzuchtige liefde te beoefenen. Degene die dus het goddelijke gebod wil vervullen, moet bereidwillig afstand doen van de materie. Hij moet leren deze te verachten, pas dan kan de zuivere liefde zijn hart vervullen. Hij leert God lief te hebben, en dus ook de naasten, als de materie niets meer voor hem betekent. Omdat de liefde immers in de mens aanwezig is, alleen te vaak op de verkeerde manier. Degene die zichzelf meer liefheeft, verlangt heftig naar allerlei aards bezit en voor hem is de eeuwige Godheid nog ver weg. Hij moet eerst alles bereidwillig opgeven wat hem met de materie verbindt. Hij moet proberen vrij te worden van de materie en zich tot liefde te vormen. Pas dan ervaart de mens de innerlijke verandering. Hij wordt de vonken van de goddelijke liefde in zich gewaar en kan nu niet anders dan deze op de mensen overdragen en dat is pas de echte christelijke naastenliefde, die in de ware zin van het woord bevrijdend werkt. Amen |