BD.0974
21 juni 1939
Onvergankelijkheid - Eeuwigheid - Zelfmoord
Het vraagstuk van de onvergankelijkheid, het eeuwigheidsbegrip, is door de mens niet op te lossen. Want enerzijds kan hij met zijn menselijk verstand niet begrijpen wat boven het aardse begrip uitgaat, anderzijds is hem ook geen geestelijke verklaring te geven die toereikend zou zijn voor het begrijpen ervan. Pas het binnengaan in lichtsferen geeft het wezen een gedeeltelijke opheldering en het blijft voor hem zelfs dan nog een probleem dat evenals de eeuwige Godheid - nooit helemaal kan worden opgelost. Dit moet voorop worden gesteld om het navolgende begrijpelijk te maken: in tijden van geestelijke nood zijn de mensen geneigd te geloven dat zij naar believen een einde aan hun leven - en daarmee een einde aan hun bestaan - kunnen maken, omdat zij geloven slechts een beperkte tijd te bestaan en zich dus ook gerechtigd voelen en bevoegd om dit leven te verkorten. Want het ontbreekt hun eenvoudig het begrip van onvergankelijkheid, onbegrensde tijd, eeuwigheid.
Dat zij nooit ophouden te bestaan is voor hen niet te bewijzen, maar ze vinden de gedachte dat het leven eens ten einde is, veel aangenamer. Wel heeft de mens nu en dan een gevoel van onbehagen over de vergankelijke afloop, maar hij neemt met deze gedachte eerder genoegen dan met de gedachte aan een verder leven na de dood, omdat hij ziet dat alles op aarde een tijdelijk karakter heeft en daarom niet aan de onvergankelijkheid van zijn "ik" geloven wil en kan. En zulk een mens dan het begrip "eeuwig" bij te willen brengen zou eenvoudig onmogelijk zijn. De gedachte dat iets wat met hem in nauw verband staat nooit op zal houden te bestaan bezwaart hem en wekt in hem een verantwoordelijkheidsgevoel op, want het leven is begrijpelijkerwijs geheel anders te beschouwen zodra rekening gehouden moet worden met een bestaan dat voortduurt.
Dus zullen de mensen die het voortleven bewust ontkennen, er ook niet voor terugdeinzen, zelf aan hun aardse leven een einde te maken. Want als ze zich van hun aardse leven ontdoen, geloven ze daarmee aan alles een einde te maken. Maar zij denken er niet aan wat het gevolg van hun handelen is als hun opvatting onjuist is. Wat zij opgeven is alleen de buitenkant, maar niet het leven zelf. Dat gaat voor hen gewoon weer door, want dat is niet te vernietigen, noch op aarde, noch in het hiernamaals. Het is in de ware zin van het woord onvergankelijk, dus van eeuwigheidsduur. Een einde daarvan is onmogelijk omdat de Schepper dat wezen uit zichzelf heeft voortgebracht, en alles wat goddelijk is in zijn oersubstantie kan onmogelijk ooit vergaan. En zo heeft de Schepper in Zijn wijsheid ook bepaald dat er voor het wezen geen beperking is gesteld om de volmaakte staat te bereiken. Dat het ook in de eeuwigheid actief kan zijn steeds hogerop te komen en dus voortdurend werken en geven alsook ontvangen kan, zonder ooit uitgeput te raken of van de eeuwige Godheid het uiterste gevergd te hebben.
De mens op aarde kan zich het begrip "eeuwigheid" heel moeilijk voorstellen, zoals hem ook de onvergankelijkheid niet helemaal duidelijk kan worden gemaakt - want op aarde is er niets wat onvergankelijk zou zijn. En de onvergankelijkheid van de ziel kan hem ook niet bewezen worden, maar moet door hem geloofd worden. Het tijdsbegrip eeuwigheid is eveneens niet met het menselijke verstand te analyseren, want de poging daartoe kan onmogelijk tot een resultaat leiden als er niets aards is waar de mensen het mee kunnen vergelijken. Er wordt door de mens pas dan iets als waarheid aangenomen als het door bewijzen gestaafd kan worden, en zodoende blijft ook hier weer alleen het geloof over. De mens moet geloven wat hem niet bewezen kan worden, en hij moet daarom de onvergankelijkheid van het wezen tot in alle eeuwigheid aan al het overige denken vooropstellen.
Amen |