BD.0962
13 juni 1939
Denkend bezig zijn - Hart - Hersenen
Verenig u in het geloof en sla acht op mijn woorden, want de geest in u zal mijn wil duidelijk kenbaar maken en uw leven zal onherroepelijk tot het doel voeren, als u deze wil van Mij vervult. De gedachte is geestelijke kracht, ze plant zich voort en is bijgevolg het beste bewijs dat ze niets doods heeft, dat ze leeft en doet leven en in voortdurende verbinding staat met het denkend bezig zijn van de mens.
Een regelmatige voeding door geestelijke kracht is eigenlijk het denkend bezig zijn van de mens. De mens is in staat deze stroom van kracht op te nemen en in zekere zin om te leiden via het hart, dat als opnamestation van alle geestelijke kracht onafgebroken de naar hem toekomende voeding gebruikt en dan verwerkt teruggeeft aan het hersencentrum en van daar het mechanisme van de mens als het ware in beweging zet.
Dit is een proces dat voor de mens nog geheel onbegrijpelijk is, daar hij tot nu toe de verkeerde mening voor waar houdt dat slechts alleen de hersenen hun organische werkzaamheid uitoefenen en dus de rest van het lichaam daar voorlopig niets mee te maken heeft - tot de wil zich in beweging zet en het denkend bezig zijn nu ook het lichaam tot verwezenlijking aanzet. Het hart is echter het ontvangststation en daar vindt eerst een afscheiding plaatsvindt in hoeverre de mens gewillig is die geestelijke kracht - dus overdracht door middel van gedachten - op te nemen. En dit proces geschiedt op die manier, dat het lichaam - en daar mede juist de hersenen als orgaan - toelaat, het ontvangen geestelijke te behouden als een geestelijk goed, of dat het alleen vaag opgenomen en dadelijk weer verworpen wordt.
Daarom gebeurt het zo vaak dat zich weerstanden doen gevoelen als een ziel die bijzonder veel inzicht geniet en tot ontvangen bereid is, dat wat met het hart opgenomen is ook aan de hersenen wil overbrengen. Deze weigeren het zonder meer aan te nemen en zenden het daarom weer terug naar het hart. Daar wordt het bedrukt terugontvangen, doch steeds weer omhoog gezonden, tot in de hersenen de weerstand verlamd raakt en deze nu zo handelen als ze handelen moeten, daar ze nu geleid worden door de kracht van de geest, die des te sterker wordt hoe zwakker de weerstand van de hersenen zich er tegen verzet.
Het denkend bezig zijn is alleen op deze wijze volkomen te verklaren en het geeft de oplossing op de vraag, waarom dezelfde wijsheden, op dezelfde manier aan de mensen meegedeeld, geheel verschillend opgenomen, dat wil zeggen: geloofd worden. Dat dit enkel en alleen aan de wil van de mens ligt, in hoeverre deze het door het hart ontvangene opneemt en als geestelijk goed benut, of dat hij in zekere zin weerstand biedt door de loutere activiteit van de organen, doordat deze de geestelijke kracht maar in zoverre benutten als de hersenen deze kracht perse nodig hebben om te kunnen werken, dus om zuiver aards te denken.
Om echter geestelijke problemen op te lossen is een samenwerken van het hart met de denkorganen onvermijdelijk, omdat al het geestelijke eerst de weg naar het hart van de mens neemt eer het verder geleid wordt, en dan ten volle moet worden aangenomen door die organen, waaraan het denkvermogen is opgedragen. En wederom zal een hart dat in de liefde leeft ontzaglijk rijk bedacht worden met geestelijke kracht. En bijgevolg zal ook de mens in wie de liefde woont, zijn geestelijke kennis vermeerderen en hij zal in een het volste inzicht staan.
Amen |