Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.0952
7 juni 1939

Verschillende levensomstandigheden zijn geen belemmering voor de ontwikkeling van de ziel

De levenswegen der mensen zijn zo verschillend van aard en kunnen toch tot hetzelfde resultaat leiden. En zo is het onjuist om aan te nemen dat het zielenleven zich alleen in bepaalde omstandigheden kan ontwikkelen, terwijl het totaal niet beïnvloed moet blijven waar de levenssituatie van de mens minder bevorderlijk voor de ziel zou zijn. Deze mening is uitermate onjuist. Alle mensen moeten toch dezelfde mogelijkheid hebben de toestand van volmaaktheid te bereiken en er kan door de eeuwige Godheid nooit een bevoorrechting of achterstelling van een wezen gewild zijn, want dit zou nooit verenigbaar zijn met de goddelijke liefde en gerechtigheid. Wel zijn de levensomstandigheden van de mensen schijnbaar gunstig of ongunstig en dit geeft aanleiding tot verkeerde gevolgtrekkingen. Het lot van de afzonderlijke mens echter is hem steeds zó toegewezen als het tot de positieve ontwikkeling in hoogste mate kan bijdragen, als het maar door hem zelf uitvoerig benut wordt. En dit alleen is doorslaggevend.

De mens is wel vaak door buitengewone omstandigheden gedwongen in een bepaalde richting te denken, dat wil zeggen: hij zal op werelds gebied problemen moeten oplossen die zijn gedachten in beslag nemen, zodat hij zich nauwelijks of helemaal niet met geestelijke problemen bezighoudt, maar toch is geen mens op aarde alleen maar aards bezig. Een ieder blijft steeds nog tijd om zich met zichzelf bezig te houden en aandacht te schenken aan geestelijke vragen, wanneer daartoe de wil maar aanwezig is. En ook nooit is het beroep, de levenssituatie, tijd en plaats van zijn aards bestaan op de een of andere manier hinderlijk bij het vormgeven van zijn innerlijk leven naar goddelijke wil. Steeds is de wil van de mens de enige factor waar rekening mee moet worden gehouden. De wil overwint alle uiterlijke levenssituaties die hinderlijk dreigen te worden voor het zielenleven. En weer is het verlangen naar de wereld datgene wat als grootste hindernis kan gelden voor de positieve ontwikkeling van de ziel. En dit verlangen kan zowel in een schijnbaar goede als in een slechte levenssituatie worden gevoed - maar ook bestreden. Alle weerstanden zijn er nu eenmaal om overwonnen te worden. En bijgevolg is het van geen belang of de mens door armoedige omstandigheden een zware levensstrijd en daarom minder wereldse verzoekingen heeft te doorstaan, of dat hij in welvaart de des te zwaardere strijd tegen de wereld moet uitvechten. Steeds en in elke levenssituatie is het innerlijk leven volledig gescheiden van het leven van het lichaam.

De gedachten worden de mens zeer veelzijdig overgebracht door de hem verzorgende geestelijke wezens, zodat het alleen op het aangrijpen en benutten ervan aankomt. En dat is nooit afhankelijk van de levenssituatie van de mens en het voor hem bestemde lot. Want dit is volgens wijs plan van de Schepper aan ieder mens zo toegewezen dat het de grootst mogelijke voltooiing garandeert. En dus hoeft het aardse bestaan alleen maar juist - dat wil zeggen volgens goddelijke wil - gebruikt te worden om tot een volledig succes te leiden. Dus de tegenwerping, dat een beroep of een lot gemakkelijker de weg naar het inzicht zal laten vinden, is geheel ongegrond. Altijd is alleen maar de wil maatgevend, dat de mens zijn innerlijk leven aandacht schenkt en dus uit eigen aandrang werkzaam is voor het heil van zijn ziel.

Amen