BD.0817 19 maart 1939 Werkzame wil - Vrijheid van de wil Elke op het geestelijke gerichte gedachte vereist de volledige wil van de mens en is dus hiermee de werkzaam geworden wil van de mens. Het is om het even, of de werkzaamheid zich geestelijk uit, of in de uitoefening van werken van liefde, die eveneens eerst het denken van de mens vereist. Steeds moet de mens zich uit vrije wil naar al het geestelijke toewenden krachtens de hem geboden wilskracht. Deze wilskracht uit zich in elke handeling, die nu uitgevoerd wordt. En als elke handeling door de liefde bepaald wordt, zal de wilskracht steeds sterker worden. Vooral als deze bewust en gelovig gevraagd wordt. Elke tegenstand moet dan ook overwonnen worden. De mens moet ook zichzelf overwinnen, want hoe meer in hem zijn wil werkzaam wordt, des te sterker wordt hij in de geest. De mens richt zijn blik naar boven. Hij vindt aansluiting bij de geestelijke wereld. Deze geeft hem geestelijke kracht, die weer zijn wil versterkt en hem werkzaam laat worden. En zo draagt de mens er zelf aan bij, zich aan te passen aan de goddelijke ordening, als hij nu helemaal de wil heeft om deze ordening te erkennen. Dat hij zich met geestelijke zaken bezighoudt, is steeds een toegeven van zijn verbondenheid met God. Hij verlangt terug naar dat, wat zijn oorsprong is van eeuwigheid af. Hij wil. En zijn wil is de basisvoorwaarde om zijn doel te bereiken. Wanneer in de mens de wil zodanig werkzaam geworden is, dan is er geen hindernis meer, want God heeft hem voldoende hulpkrachten ter beschikking gesteld, die een bereidwillig mensenkind nu benutten zal om de strijd op aarde succesvol te doorstaan. Want hij heeft de proef doorstaan, hij heeft de vrijheid van de wil op de juiste wijze benut, doordat hij zich bewust naar de Vader in de hemel toewendde. Amen |