BD.0815 18 maart 1939 Verklaring bij boek 17 Nr. 0814 - Effecten van de strijd voor de zielen De mensen eisen gerechtigheid en hebben zelf niet de juiste maatstaf voor hun eigen doen en handelen. En wanneer ieder mens bereidwillig zou zijn om rekening te houden met het rechtvaardigheidsgevoel, dan zou spoedig alle strijd en twist uit de wereld geholpen zijn. Maar vaak houdt de mens zich eerder gerechtigd om alle respect voor zichzelf op te eisen, maar deze voor de medemensen te betwisten. En dit lokt dan weer het misnoegen van de medemensen uit en de vrede wordt hierdoor aanzienlijk verstoord. En dat heeft weer tot gevolg, dat de mensen elkaar vijandig gezind worden. Dat ze de liefde in zich verminderen en ze een muur tussen hen in bouwen. En zo'n toestand zal nooit bijdragen aan de vooruitgang van de ziel. Veeleer wordt ze op deze manier tot stilstand gedwongen. Ze verliest zich in gedachten die volledig nutteloos en waardeloos zijn en berooft dus de ziel van kostbare tijd voor arbeid, die voor haar vooruitgang nuttig zou zijn. Wanneer jullie mensen je dus de uitwerking van een ruzie voor ogen houden, dan zal het jullie ernstige streven moeten zijn om al zulke vijandelijkheden uit de weg te gaan en liever een onrechtvaardigheid te accepteren, dan de ziel veel grotere schade op te laten lopen doordat jullie je inspannen om een ruzie uit te vechten. Jullie gebruiken je wilskracht voor geheel onbelangrijke kwesties en hun oplossing en denken er niet aan, dat jullie ook door een voor jullie gunstige afloop van een strijd niet het geringste voordeel voor de ziel behalen. En dat moet jullie er steeds van weerhouden om discussies te voeren over nutteloze zaken. Dat levert voor jullie toch alleen maar schadelijke effecten op voor de ziel. Het is veel verstandiger om zulke kwesties door God af te laten handelen en dat leidt tot een veel groter succes. En luister nu aandachtig naar de stem van het hart en neem een nadere verklaring op over de voor jou onbegrijpelijke mededeling, die over het via de gedachten beïnvloeden van het in de schepping vastgehouden geestelijke gaat. Zoals het voor jou duidelijk en begrijpelijk is, dient de schepping, dat wil zeggen alles wat voor jou zichtbaar is, immers enkel en alleen maar voor het doel om het geestelijke een verblijfplaats te bieden en dus is ieder ding geestelijk levend. Dit geldt voor alles wat voor jou zichtbaar is. Als nu de drager van geest is blootgesteld aan de menselijke wil om vorm te geven, dus alle materie, bij wijze van spreken, als materiaal de mens weer dient om door zijn hand omgevormd te worden, heeft de mens van zijn kant nu de mogelijkheid om ook op de geestelijke kracht, die in de materie zit, in te werken. En hij kan, bij wijze van spreken, deze geestelijke kracht zo beïnvloeden, dat ze snel haar ontwikkeling kan beëindigen en deze vorm kan verlaten. Het streven van de mens moet dus zijn om in alle materie het vastgehouden geestelijke te herkennen, dit geestelijke bij te staan en zoveel mogelijk ervoor te zorgen dat een blijvende verandering en gebruik van de materie al het geestelijke in zich vrij laat worden. Dat de mens er als het ware aan bijdraagt om de levensduur van de materie in onveranderde vorm te verkorten. Het moet hem duidelijk worden, dat immers niets in het heelal zijn vorm voor lange tijd behoudt en dat een voortdurende verandering van de uiterlijke vorm het geestelijke wezen helpt om opwaarts te gaan. De opdracht van degene die alles met dit bewustzijn bekijkt en van zijn kant tot hulp bereid is, doordat hij in alle scheppingswerken omhulsels van geestelijke substantie ziet en hij dus zelf werkzaam is om deze omhulsels voortdurend om te vormen, en dit in het volle bewustzijn de geestelijke wezens bij te staan, wordt daardoor pas op de juiste manier vervuld. Hij is dan toch niet alleen maar voor zichzelf en zijn geestelijk welzijn werkzaam, maar tegelijkertijd voor de hulpeloze wezens, die zichzelf niet bewust kunnen bevrijden. Hun weg wordt dan aanzienlijk verkort. Want als de mens gelooft, dat de hele schepping drager van geest is en blijft, dan zal het voor hem ook duidelijk zijn dat hij, eveneens als drager van geest, een verbinding moet vinden met de geestelijke wezenlijkheid, doordat hij de uiterlijke vorm aan een herhaaldelijke verandering onderwerpt en alles wat onder de handen van de mens ontstaat, in zekere zin door Gods wil toegelaten is, steeds tot vorming van een nieuwe uiterlijke vorm, die weer gerechtigd is om de geestelijke substantie in zich op te nemen. Slechts de wil van de mens is hiervoor nodig. En alleen het geloof dat de hele schepping geestelijk leeft, evenals al het streven naar liefde dat het vrij worden van de geestelijke substantie betreft, is voor deze wezens een vorm van hulp die niet hoog genoeg gewaardeerd kan worden. En elk werk dat jullie met dit bewustzijn aanpakken, zal ook de zegen van God in zich dragen. Want degenen die voor de bevrijding van de geestelijke wezens werkzaam zijn, zowel op aarde als ook in het hiernamaals, zijn allemaal Zijn geestelijke medewerkers. Amen |