BD.0798 6 maart 1939 Krachten van beneden Mijn liefde zoekt je vrij vaak en je neemt contact met Mij op. Ik wil je weghouden van de traditionele gang van degenen die Mij willen onderzoeken, die zich spoedig in bovenmatig gepieker verliezen en dan tegen de eisen van het leven niet meer opgewassen zijn. Kijk, de mensheid keert zich van Mij af en Ik heb daarom bereidwillige, zich geheel aan Mij wijdende mensenkinderen nodig, die een missie uit moeten voeren, vastbesloten om aan de bedrijvigheid van de wereld tegengas te geven. Wat aan de ene zijde verzuimd wordt, Mij te roepen in alle nood, bij twijfel in het geloof en bange vragen, dat moet van de zijde van deze mensenkinderen des te ijveriger gedaan worden. Ze moeten Mij steeds en overal zoeken, met Mij beraadslagen, kracht bij Mij halen en zonder aarzelen elke stap aan Mij overlaten. En Ik zal steeds bereid zijn om Mij te laten vinden en bovenmatig kracht uit te delen. Want alleen zo kan Ik weer zichtbaar op aarde werken, wanneer Mijn kinderen er steeds naar streven om dat te doen wat Ik hen als het ware in het hart leg. Degene die elke vraag aan Mij ter beantwoording overlaat, die Mij gehoor schenkt en Mijn waarschuwingen als dat opnemen wat ze moeten zijn, die Mij bereidwillig volgt, is ook in zijn aardse opdracht nauwgezet en dus geschikt om Mijn hulpkracht te zijn. De leringen van boven komen zonder pauze naar jou toe en de juiste verbondenheid met Mij verzekert jou dit ook in de toekomst. Alleen maar degene die alle twijfel laat varen, is in staat om de zuivere leer van God te ontvangen, want het is zijn geloof, dat hem de waarheid goed laat herkennen. En de geestelijke krachten kiezen daarom steeds de aan de geloofstoestand aangepaste vorm. Dat wil zeggen: Een in een diep geloof staand mensenkind zal ook de diepste kennis binnengeleid worden. Maar anderzijds zal aan degenen die twijfelen, de leer zo geboden worden, dat ze gemakkelijk weer twijfel teweegbrengen kan, om juist een sterk geloof als noodzakelijk te herkennen en met volle ijver daarnaar te streven. Degene, die in het geloof staat, komt onbegrensde geestelijke leringen toe, die weer zonder twijfel door hem opgenomen worden. Maar elke twijfelende gedachte verzwakt ook de capaciteit om te ontvangen en dus is het opnemen van diep geestelijke leringen dan aanzienlijk moeilijker en het onderwijzen van het mensenkind schrijdt maar langzaam voorwaarts. Wanneer jij dit alles overdenkt, zul jij ook de onbevredigende stemming, waar jij soms ook aan onderhevig bent, verklaarbaar vinden. De beseffende ziel verzet zich tegen alles wat haar hindert en verlangt steeds geestelijk voedsel en de liefde van de goddelijke Heiland geeft dit haar onophoudelijk. Ontvang aldus: Vanaf beneden, dat wil zeggen, vanuit het gebied van de aan God vijandelijke macht kan zich begrijpelijkerwijs nooit een kracht uiten, die zichtbaar en onophoudelijk wijst op God. Dus zal het streven van deze gebieden steeds zijn om de wezens in de afvalligheid te houden, of met alle middelen te proberen om hen van de eeuwige Godheid te vervreemden. In zo’n veronderstelling over het werken van deze krachten van beneden, zijn de ontvangen geschriften al bewijs op zich, dat ze van goddelijke oorsprong zijn, want alles wat duidelijk naar boven leidt, moet ook van daaruit gaan, zoals andersom het werkzaam zijn van de krachten, die van God afgekeerd zijn, herkenbaar is door zulke leringen, die de goddelijke leer volledig tegen zouden willen spreken. Dus moet ook het resultaat van de ontvangen leringen hiermee overeenkomen. De gehele karakterverandering moet in overeenstemming zijn met het geestelijke goed, dat aan het mensenkind gegeven wordt. En dit moet het geloof sterker laten worden en ook elke twijfel uit het hart verbannen. De mens is wel zwak en is zeer vaak onderworpen aan de verzoekingen van het kwaad, terwijl hij stand zou moeten houden door de buitengewoon vele bewijzen van de goddelijke liefde. Maar hij heeft dan zwaar te strijden en moet dus boeten voor zijn wankelmoedigheid en zijn zwakke geloof. En opnieuw is het alleen het gebed, dat hem laat overwinnen. Zonder goddelijke hulp kan de mens zich niet verlossen uit de toestand van angst en twijfel. Pas de genade van de Heer, in het gebed afgesmeekt, geeft het mensenkind vernieuwde kracht en het zet zich dan met verdubbelde ijver in voor de bevrijding van de geest uit de onwaardige toestand, uit de gevangenschap van de tegenstander, die door vaak geheel onschuldig lijkende middelen de standvastigheid van het geloof probeert te laten wankelen en soms ook succes heeft, ondanks de beste wil en het klaarblijkelijk herkennen van de levende God. Maar ook al is de geest bereidwillig, dan is toch het lichaam van de mens zwak. En dit beseffend, benut de tegenstander elke gelegenheid om in het mensenhart de twijfel aan te wakkeren en zo het hart voor zijn invloed inschikkelijk te maken. Daarom is het voor de mens van bijzonder belang, dat hij probeert om de twijfel meester te worden. Dat hij zich inspant om zijn geloof te versterken en dit van ganser harte van de Vader afsmeekt. Alleen dan zal hij zich tegen de aanvechtingen van de tegenstander opgewassen voelen en nooit in verzoeking geraken. Hij zal sterk worden in de geest en de tegenstander zal geen macht over hem hebben. Amen |