BD.0782 20 februari 1939 Ontplooiing en resultaten van de geest van God - Natuurwet - Wetgever De geest van God in de mens ontplooit zich tot de hoogste bloei wanneer al het denken uitsluitend op de eeuwige Godheid gericht is, want dan is aan de goddelijke geest geen beperking opgelegd en kan hij volop werkzaam zijn, dat wil zeggen merkbaar worden door een eeuwigdurend geestelijk onderricht. De enige eis die nog aan het mensenkind gesteld wordt, is het voortdurende luisteren naar de stem in zijn binnenste. Het contact tussen de goddelijke geest, die met plezier geeft, en het mensenkind, dat bereidwillig is om op te nemen, moet blijven bestaan, want het ene zonder het andere zou geen geestelijke resultaten opleveren die in het bezit van de mens over zouden kunnen gaan. De langzame groei naar zo’n geregelde geestelijke werkzaamheid zal een alle menselijke kennis overstijgende kennis van zaken genereren, waarvan de verklaring zich aan de algemene kennis onttrekt. De mensen hechten weliswaar weinig waarde aan bekendmakingen van deze soort, die naar hun mening weinig echte voordelen brengen en daarom laten ze de vele aanwijzingen onbenut, die voor hen echter weer gebieden zouden kunnen ontsluiten en dus ook de aardse kennis verrijken. Zo hebben ook de onderzoekers hun aandacht erop gevestigd om het totale bestaan van de levende wezens in verband te brengen met niet onderzochte natuurwetten, waaraan ze het ontstaan van elk wezen toeschrijven. Het staat buiten kijf dat aan het ontstaan van elk levend wezen ook natuurwetten ten grondslag liggen, maar steeds pas, bij wijze van spreken, in tweede instantie. Want de Eeuwige Godheid is de wetgever in de hele natuur. Alles moet zich wel aan de natuurwetten aanpassen, maar ook deze natuurwetten zijn aan de goddelijke wil onderworpen en ze zijn dus niet de directe oorzaak van het ontstaan van alle scheppingen, maar deze scheppingen zijn in een door God gewilde orde ontstaan en deze orde is dus dat, wat voor de mens als natuurwet begrijpelijk wordt. Uiteindelijk wordt nu alleen nog maar de bestaande wet erkend, maar niet de wetgever van eeuwigheid af. Als de mensen nu opheldering gegeven moet worden over misvattingen, die juist de schepping betreffen, dan is dit slechts op één enkele manier mogelijk. Door geestelijk onderzoekswerk, dat alleen uitgevoerd kan worden, wanneer men zich van de betrouwbaarste bron van alle kennis bedient. Wanneer men een beroep doet op de goddelijke kracht zelf om de waarheid binnen geleid te worden. De resultaten zijn werkelijk onweerlegbaar. Ze kunnen als basis voor verder opbouwwerk gebruikt worden en zijn van zulke onschatbare waarde, dat geen aardse wereldwijsheid hieraan gelijkgesteld kan worden. Wat door de meest moeitevolle wetenschappelijke arbeid niet bereikt kan worden, kan op deze manier moeiteloos doorgrond worden en waar jarenlange studie voor nodig is, zal binnen de kortste tijd het duidelijkst aan de mensen gegeven worden en kan zonder enige bedenking als de zuiverste waarheid in ontvangst genomen worden. Maar de mensheid kiest niet voor deze weg en probeert in plaats hiervan van haar kant te onderzoeken, te overdenken en te bewijzen. En toch kan ze nooit tot onweerlegbare bewijzen komen, want de uiteindelijke verwezenlijking behoudt de Heer van de hemel en de aarde aan zichzelf voor. Amen |