BD.0671 16 november 1938 Waardeloosheid en vergankelijkheid van aardse goederen Het grootste probleem van de tegenwoordige tijd is het bemachtigen van aardse goederen. Het probleem neemt ontzettend toe en er zullen eindeloze tijden voorbijgaan, voordat de gevolgen van zulke voornemens weer tenietgedaan zijn. Op het openbare leven is slechts in beperkte mate ingrijpen mogelijk, want dit zouden weer talloze aanhangers van de Mammon kunnen gebruiken, doordat ze zich wederrechtelijk zouden proberen toe te eigenen wat de goedheid van God de mens tot zijn zielenheil zou willen ontnemen. Want het aardse goed moet beschikbaar zijn om de kracht van de mensen te testen en hun wil en verlangen ernaar af te wenden, want alleen een vrijwillig opgeven van zulke lokkende bekoorlijkheden kan de scheiding van de ziel en de materie bewerkstellingen. Wanneer de arm van God zich nu zou willen uitstrekken over al degenen die bezit hebben, hen met geweld hun bezit zou afnemen of het vernietigen, dan zou nooit een zich met volledige wil vrijwillig afkeren van bezit hen die geestelijke trede laten bereiken en daarom moeten alle verleidingen voor de ziel op de aarde blijven bestaan, opdat de mens zichzelf overwint en zich bevrijdt van het verlangen naar alles wat de wereld maar biedt. Wanneer de mensen nu op zo'n schrikbarende manier naar geld en goederen streven, dat ze alleen daaraan, maar nooit aan hun zielenheil denken, dan bestaat er in zo'n tijd ook een enorm gevaar voor de mensheid. En dit gevaar kan alleen maar voorkomen worden van de zijde van de Heer, doordat de nietigheid van al het aardse bezit de mensen voor ogen gebracht wordt door natuurrampen, ziekten en andere gebeurtenissen, die alle bezit verminderen en het geheel laten verdwijnen zonder door de andere hand gegrepen te worden, opdat de prikkel tot de zonde klein wordt en de mensen gemakkelijk de veroorzaker van hun vermeende schade herkennen. Want er moet in zekere zin goed over nagedacht worden, wanneer heel duidelijk het ingrijpen van een hogere macht op te merken is. Steeds opnieuw moet er weer geschud worden aan dat wat de mens maar al te zeker gelooft te bezitten en angstig zou willen beschermen tegen de wereld en de medemensen. Want dit alleen willen bezitten, is het, wat voor God verfoeilijk is. De goederen van degene die have en goed bereidwillig deelt met de naasten, van wie het bezit maar gering is, die van zijn overvloed de armen ondersteunt, vervullen het ware doel en zullen voor de mensen behouden, zelfs vermeerderd worden. En de mens zal nooit hoeven te vrezen om in grote nood te geraken, wanneer hij zich steeds inspant om de nood van de armen te verminderen. Want zoals je toemeet, zal jou ook toegemeten worden. Degene die steeds eerst aan zichzelf en zijn welzijn denkt, moet verwachten, dat de Heer zich aan hem doet gevoelen en hem juist daar vastpakt waar hij het gevoeligst te pakken is, dat zijn have en goed hem afgenomen en zijn vermeende leven in twijfel getrokken wordt. En pas dan moet de ziel zich waarmaken, zodat ze de uitweg uit de lichamelijke nood vindt en van haar kant nu alles doet om voor de Heer welgevallig te leven en naar geestelijke goederen te streven. Geld en goederen betekenen op aarde wel macht, maar niet in de eeuwigheid. Daar zal alles zonder kracht zijn. De zielen van degenen, die op aarde macht en rijkdom voor hun God aanzagen, zullen in alle nederigheid leven, terwijl velen, die afkerig waren van de goederen van de wereld en hun nietigheid beseften, boven hen geplaatst worden. Amen |