Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.0624
17 oktober 1938

‘Tijd en ruimte’ – Eindeloos en talloos – Werkplaats van de geestelijke wezens


Neem het geschenk dat jou aangeboden wordt met een gelovig hart aan en zie daarin de voortdurende liefde van de Heer. In de aaneensluiting van het werken van alle natuurkrachten ziet de mens een geregelde werkzaamheid van alle geestelijke wezens, oftewel de zich in de natuur openbarende geestelijke krachten. Al dezen voeren die ene wil uit die over ze heerst, en ze handelen, in onvolmaakte toestand deels geleid, deels zelf willend, echter wel hetzelfde willend, wanneer hun geestestoestand reeds overeenkomt met volmaaktheid. Zo zal nu ook de huidige werkzaamheid van de geestelijke wezens zich aan hun staat van rijpheid aanpassen.

Er is zo oneindig veel in het scheppingswerk van God dat de werkzaamheid van de geestelijke wezens vereist, van het tot leven brengen van de kleinste creaturen tot de geestelijke vooruitgang van de menselijke ziel. Er is niets wat deze geestkracht ontberen kan, want al wat bestaat is onvermijdelijk daarmee verbonden. Zo zijn ook de begrippen “eindeloos” en “talloos” enigszins begrijpelijk, wanneer men alles in de natuur bekijkt en met het werken van zulke geestkrachten in verband brengt. Het wordt de mens dan duidelijk dat ook nooit of te nimmer het begrip “tijd” en “ruimte” van toepassing kan zijn op het scheppingswerk van God, dat alles van eeuwigheid af bestaat en nooit kan vergaan. Dat niets begrensd kan zijn en derhalve eindeloos is, en dat de scheppende kracht zich te kennen geeft in talloze bouwsels, die in een voortdurende, niet te verwoesten toestand van leven verkeren. Dit is zo geweldig, dat al het menselijke verstand de omvang en betekenis van de schepping niet bevatten kan. Maar God is een eeuwige Geest. Aan Hem is alles onderworpen. Hij weet alles en ziet alles. Zijn wil en Zijn liefde omvatten alles en Zijn kracht is zo geweldig dat zij alles leven kan geven en onderhouden kan tot in alle eeuwigheid.

Aan de Geest uit God is eveneens alles onderworpen, voor zover hij de vereniging met de eeuwige Godheid tot stand gebracht heeft. Dan is hem alle macht gegeven en werkt hij steeds alleen maar overeenkomstig de wil van God. Maar de wil en de macht van God strekt zich ook uit over de nog van Hem gescheiden geestelijke wereld en wijst ook daar iedere geestelijke kracht haar werkzaamheid toe, waarvan de vervulling, hoewel onderworpen aan de wil van God, toch vooruitgang betekent voor dit wezen. Het gehele scheppingswerk is dus als het ware de werkplaats van talloze geestelijke wezens. Het is de school van de geest, die, door God Zelf geleid, wezens tot evenbeeld van God moet vormen. Want de kracht uit God is eindeloos en Zijn liefde houdt nooit op, en deze liefde geldt onafgebroken Zijn schepselen die Hij met Zijn kracht uitrusten wil. Zo is het doel van alle geestelijke wezens toch alleen het evenbeeld van God.

Amen