Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.0595
25 september 1938

Gods woord - Geestelijke kracht - Verstand - Uitvindingen

In dit gewijde uur spreekt de Heer met jou door Zijn dienaar Johannes en vertelt je over dingen die zich aan de algemene kennis onttrekken en die zullen bijdragen verhelderend te werken. Want het is zeker dat er in de hemel en op aarde zijn die optreden als bemiddelaar, die van God ontvangen en geven en die deze gaven weer aan de mensen doorgeven. Elk werktuig op aarde staat onder goddelijke bescherming opdat de woorden die van boven gegeven zijn, ook zuiver ontvangen en verder gegeven worden. Wat er in deze tijd aan boodschappen over de aarde verspreid wordt, blijft altijd een onbegrijpelijke zegen voor de mensen. Elke lering van God ondervindt tegenkanting van vijandelijke machten die willen vernietigen wat God de Heer zelf wil opbouwen. En wanneer er nu van deze zijde gevaar dreigt, zal de Heer je tevoren op de hoogte brengen om zo dit plan te verhinderen dat zich richt op dit werk en daarmee het zuivere woord van God zelf. De pogingen die zich steeds tegen Gods woord richten, zullen één voor één mislukken. Alle kennis van de goddelijke wijsheid richt niets uit tegen het onverstand van de mensen die uitsluitend met aardse krachten rekening houden en geen acht slaan op al het geestelijke. Er zal een scherpe grens getrokken worden, want al het geestelijke zal zich verenigen en zich afzonderen van de wereld van de denkers en betweters, die elke geestelijke kracht ontkennen.

De mensen verlangen bewijzen van een dergelijke kracht en zouden even ongelovig tegenover een zichtbaar bewijs staan. Alleen in effecten op afstand zouden ze nog een wonderbaarlijk ingrijpen van een goddelijke macht zien, maar ook dan nog in beperkte mate. Want de wetenschap zal op alle vlakken succes boeken en dit zal het geloof steeds meer terugdringen. Maar de mensen vergeten één ding, namelijk dat ook dit succes in meer of mindere mate door de geestelijke kracht aan de mensen is gebracht, dat deze geestelijke kracht zich geuit heeft door al die mensen heen, die op het gebied van de wetenschap nieuwe ontdekkingen en uitvindingen doen. Hoe eenvoudiger de mens is, des te vollediger kan hij zich aan het geloof overgeven. Maar de wereldwijzen, de verstandsmensen, zouden ook hun intelligentie moeten zien als een gave van de hoogste Godheid, als een geestelijke krachtuiting die zich tot sommige mensen meer, naar andere minder wendt. Alle geest van God wekt de mensen op. Hoe intensiever deze geest Gods bij de mens binnenstroomt, des te actiever de creatieve bezigheid van die mens ook zal zijn. De geest en de goddelijke kracht zijn dus aanleiding voor elke aardse uitvinding. Maar dit alles is een dode onderneming, uitsluitend van nut voor de wereld en aardse aanhangers, zolang het niet als zuiver goddelijk product erkend wordt, maar de mens de waardering voor zijn prestatie voor zichzelf opeist. Elke mens voert alleen maar uit wat hem als opdracht gegeven wordt en deze opdrachtgever is telkens de eeuwige Godheid die met Zijn wil aan het hoofd staat van alles wat bestaat.

En iedere mens is steeds slechts een uitvoerder van de wil van God in alles wat ontstaat. Het is alleen zo dat de mens uit eigen wil zijn scheppingskracht en scheppingsmacht, die hem van God toekomen, gebruikt om werken te laten ontstaan die niet dienstbaar zijn voor het algemeen welzijn van de mensheid. Dat is tegen Gods ordening en kan nooit goedgekeurd worden. Wanneer alles wat door mensenhanden ontstaat en waaraan God Zijn kracht verleent, steeds alleen overeenkomstig het goede zou zijn, dan zou dit werk voor lange tijd waarlijk door de Heer gezegend blijven en er zou voortdurend alleen maar goeds uit deze werken voortkomen en duurzaam zijn. De uitvindingen, die wederom alleen de vernietiging beogen, kunnen in geen geval door de Heer gezegend zijn, hoewel de goddelijke kracht de mensen tot leven gebracht heeft en aardse producten liet voortbrengen. De kracht komt zonder onderscheid aan elke mens toe, maar de eigen wil gebruikt deze kracht ten goede of ten kwade, want boze machten probeerden ook hun invloed uit te oefenen en de mens nam deze invloed gewillig aan, gebruik makend van de goddelijke kracht, maar onder leiding van de boze.

Verder willen de mensen in hun arrogantie alle successen aan zichzelf toeschrijven. Het diepe, ernstige nadenken zou hun moeten leren dat ze toch niet zichzelf zo geschapen hebben, dat hun intelligentie toch ook een geschenk is van een hogere macht, dat niemand zich willekeurig kan toe-eigenen. Zo rust God iedereen verschillend uit en geeft iedereen de gaven die hem in staat stelt te leven voor zijn vooruitgang. Het geestelijke streven brengt hem geen zichtbaar nut en daarom is de dringende noodzaak voor hem twijfelachtig. Hij put zichzelf helemaal uit en de gaven die hem met het oog op zijn geestelijke ontwikkeling gegeven zijn, hebben juist het tegendeel teweeggebracht: het eigen ik nog hoger achten, in plaats van dank en eer te betuigen aan de goddelijke Schepper, die hem, klein wezentje, in Zijn liefde zo rijkelijk bedacht heeft. De onvermoeibare geestelijke arbeid levert de mens het hoogste loon op in de eeuwigheid. En de aardse werkzaamheid kan nog zo waardevol zijn voor het aardse bestaan en ook voor ontelbare mensen van nut zijn, maar het zal voor de eeuwigheid geen noemenswaardig voordeel hebben, want het belangrijkste werk op aarde is nietig in het licht van de dood.

De ziel kan niets van haar werk op aarde meenemen naar de overkant, tenzij overgrote liefde voor de medemensen de scheppingsdrang geactiveerd heeft en de werken louter uit barmhartigheid en naastenliefde zijn ontstaan. Dan waardeert God niet het werk, maar de liefdesgraad van de scheppende mens. Op die manier kan de verstandelijke wijsheid wel tot grote zegen worden, zowel voor de medemensen als voor de mens zelf, maar alleen daar waar deze als gave Gods wordt herkend en in diepste deemoed en dankbaarheid wordt ontvangen. Want daar wordt de kinderlijke verhouding tot de hemelse Vader niet gestoord, maar in alle innigheid tot stand gebracht, en de kennis van de mens kan zich zodoende zegenrijk ontvouwen en zeer omvangrijk worden, want de Vader zal deze gave steeds vergroten waar ze op de juiste wijze gebruikt wordt. Het licht zal zodoende helder en klaar schijnen waar de goddelijke kracht aan de dag treedt en deze kracht zal zich uiten waar erkend wordt dat de wijsheid uit God stamt. Zulke mensen kunnen volledig doordrongen worden van Gods Geest en zij zullen nooit zinnen op aards bezit, maar alleen op het onderzoeken van de goddelijke wijsheid.

Amen