Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.0582
13 september 1938

Geloofsvrijheid - Natuurlijke verklaring - Vreugdevolle arbeid aan de ziel - Afwijzen

Je gebed moet ongedwongen blijven. Verbind je dus in de geest met je hemelse Vader en laat de gedachten op je afkomen, dan zal elke mechanische oefening wegvallen en je zult in je hart tot God bidden. De Heer verneemt alles, elke gedachte en elk verlangen naar Hem, en daar zijn geen woorden voor nodig.

In plaats daarvan zal al het oprecht goede denken en willen gezegend zijn. Deze verbinding met de wereld aan gene zijde is de enige mogelijkheid waardoor de Heer zich zodanig kan openbaren dat de geloofsvrijheid van de mensen behouden blijft. Een openlijk zichtbare mededeling van boven zou hen in een toestand plaatsen waar ze tot een geloof gedwongen zouden worden, ook tegen hun wil.

En zulk een opgelegd geloof, de aanname van Gods leer onder een bepaalde dwang, heeft voor de ziel geen resultaat. Daarom moeten de zendingen van God zo op de mensen overgedragen worden dat ze in geen enkel opzicht genoodzaakt worden te geloven.

De Heer heeft weliswaar vele middelen om zich gehoor te verschaffen, maar zolang de mens er tegelijkertijd een zuiver natuurlijke verklaring voor heeft, kan hij volledig vrij beslissen iets als het werk van de natuur te beschouwen of als een zichtbare uiting van Gods wil. En op basis daarvan kan hij dan stelling nemen ten opzichte van de eeuwige Godheid. Het is buitengewoon moeilijk het geloof opnieuw te laten opkomen bij mensen die het na een kort onderzoek en een onjuist oordeel lieten vallen. En er is onuitsprekelijk veel geduld en uithoudingsvermogen voor nodig hen steeds weer naar een gebied te leiden, waar ze eerder vijandig tegenover staan. En daarom blijft het steeds een enorme opgave zulke afvallige mensen het diepe weten over Gods liefde bij te brengen. Enerzijds zijn er uiterst sterke bewijzen nodig en anderzijds moeten deze bewijzen nog steeds binnen het kader van het mogelijke liggen. Want anders zou er van geloof geen sprake meer kunnen zijn, maar zou de mens moeten aannemen wat hem duidelijk voorgelegd werd.

De ziel heeft een groot arbeidsveld. Ze moet zonder pauze bezig zijn, want het gaat erom het aardse leven doelmatig te benutten.

In diep geloof en met helder inzicht moet ze al haar kracht aanwenden om haar doel te bereiken. Maar ze verliest tijd doordat ze op aarde haar werk verwaarloost uit gebrek aan inzicht. Ze zal steeds harder moeten vechten naarmate ze later tot besef is gekomen.

Er blijft haar te weinig tijd over voor haar eigenlijke werkzaamheid. En alleen met een uitermate sterke wil lukt het om het verzuimde in te halen en met versterkte kracht aan zichzelf te werken. Daarom wil de Heer hen nu te hulp komen en hun aanwijzingen geven zodat ze gemakkelijk het geloof kunnen aannemen en zich hierdoor hulpmiddelen kunnen verwerven. Maar er zijn wederom vele gevaren die zulk een ziel bedreigen wanneer ze het werk, dat uitsluitend voor haar vooruitgang zorgt, met tegenzin aanpakt. Want zolang ze niet vreugdevol opwaarts streeft, verkeert ze in een bestendige strijd met boze machten.

Pas wanneer de sterke drang in het hart voelbaar wordt, steeds alleen dat te doen wat voor God welgevallig is, zullen de invloeden van de boze machten zwakker worden en zullen ze ten slotte het mensenkind helemaal niet meer kunnen lastigvallen. Want dan is deze macht gebroken door het innerlijk verlangen naar licht, dat alleen maar van boven kan komen. Wanneer de ziel zich nu in het verlangen naar God bewust is van haar zwaktes en vurig om kracht bidt, dan wordt ze als het ware door geestelijke kracht naar boven gedragen.

Alles wat voor haar vooruitgang van nut is, zal voor een biddende ziel beschikbaar zijn. En wanneer haar dan inzicht in haar opgave gegeven is, komt ze die vreugdevol en ijverig na. Maar het verlangen kan ook sterker naar de materie uitgaan en dit betekent de achteruitgang of de dood van de ziel. En de tijd op aarde is volkomen nutteloos wanneer alleen het lichaam tot zijn vermeende recht komt, terwijl de ziel gebrek lijdt en smacht. En dan zal er geen gedachte naar geestelijke zaken uitgaan. Afwijzing, bespotting en verachting van alle geestelijke thema's en een totale leegte van het hart zijn de kenmerken van zulke dwalende zielen die in de ketenen van de materie smachten. Ze zien de grote goedheid van de Heer niet en ze zijn te ver verwijderd van de Vader van het heelal.

En ook al werkt de Godheid op zichtbare wijze, dan sluiten ze toch liever hun ogen en blijven verder in geestelijke duisternis.

Iedereen zal de tekenen van de hemel zien, maar slechts voor weinigen zullen ze de betekenis hebben die ze moeten hebben:

waarschuwingssignalen voor de grote nood.

Wie hierop let, is niet in gevaar totaal verslonden te worden door de verwoestende vuurstroom die zich nu over de mensheid zal uitstorten.

(Onderbreking)