BD.0374 Goddelijke geboden - Werk van de geestelijke wezens Verneem volgens de instructie van de Heer: In Zijn gebied leven duizenden wezens aan wie de zuivere instandhouding van de goddelijke geboden als wet gegeven werd, die zich er evenwel nooit mee bezighouden deze geboden na te komen. Het is in zo'n geval nauwelijks aan te nemen dat ze hetzelfde oordeelsvermogen zouden kunnen bezitten, dat ze zich de waarde van de goddelijke geboden kunnen realiseren. De hen omgevende geestelijke wezens hebben echter stelselmatig geen ander verlangen dan degenen die zo in de duisternis van de geest vertoeven, zoveel mogelijk opheldering te geven. En daarom wordt hun voortdurend onder ogen gebracht hoe alles in verval raakt wanneer de geboden van God niet gerespecteerd worden. De toorn van God treft al degenen die tegen Zijn woord in werken, want dan zou de grondsteen van alle opbouwwerk voor de eeuwigheid met opzet vernietigd zijn. Zonder dit woord van God zou ook degene wiens wil goed is, in het duister tasten. En zo wordt alleen daarop alles opgebouwd, wat vervolgens pas rijp en volmaakt kan worden voor de eeuwigheid. Om de geboden van God te kunnen volgen, moet eerst onderwezen worden wat de Heer verlangt. Geen enkel wezen heeft uit zichzelf de gave zonder enige instructie van de Heer in de diepste wijsheden van de schepping binnen te dringen. Evenzo is het wezen niet in staat zich aan de wil van God te onderwerpen en dan deze wil uit te voeren, wanneer het niet in kennis gesteld wordt van zijn opdracht, waarvan de vervulling hem pas de toestand waarborgt, waarin hij dan inzicht krijgt in zijn bestemming in het heelal. Het ene kan niet bestaan zonder het andere. Het ene moet het andere zoals voorgeschreven opvolgen. En daarom is allereerst het overdragen van de geboden van God noodzakelijk, omdat dan het werk van de mens aan zichzelf pas kan beginnen, want om de hoogte te beklimmen moet deze de voorwaarden vervuld hebben. Wie nu gelooft zonder zulke zelfwerkzaamheid, zonder dit werk aan zichzelf zijn doel op aarde te kunnen vervullen, heeft een uitermate verkeerde opvatting. Hierdoor hebben de omringende geestwezens een moeilijke taak om deze kinderen van de aarde de aanpassing aan Gods ordening en wil duidelijk te maken. En dit kan enkel gebeuren door wenken en aanwijzingen die de mensen op aarde zelf aangaan en die, op kleine schaal, precies dezelfde verhouding tot stand brengen als die van het kind tot de hemelse Vader. Dat wil zeggen: dat jullie alles wat jullie de hemelse Vader verschuldigd zijn, ook als vanzelfsprekend van jullie medemensen verlangen. Dan beroert het jullie zelf voelbaar, wanneer de vervulling van dergelijke aardse geboden jullie geweigerd wordt, en daaraan herkennen jullie hoe jullie de Vader toch hetzelfde weigeren die het in veel grotere mate van jullie heeft te verwachten. Daarom kan nooit de tegenwerping worden opgeworpen dat de mens niet bekwaam is de geboden van God te erkennen als Gods leringen. Hij kan de stem in zijn hart die tot hem spreekt niet verstikken en hij zal daarom nooit kunnen afwijzen dat hetzelfde wat hij verlangt, ook van hem verlangd moet worden, als hij zich waardig wil maken in de gemeenschap van wezens te leven die door God verwekt zijn en hetzelfde - de vereniging met de eeuwige Vader - moeten nastreven. Deze stelt echter eerst een bereidwillig onderwerpen voorop. En daartoe zijn ook de geboden van God gegeven, opdat jullie allereerst jullie wil ondergeschikt maken aan de goddelijke wil, aangezien jullie pas één kunnen zijn met de Vader, wanneer jullie dezelfde wil hebben. Amen |