Banner
voorwoord biografie register Duitse teksten downloads links

BD.0328
11 maart 1938

Afwijzen van gedachten aan een voortleven na de dood

Neem de woorden in acht die je vandaag zullen toekomen:

Het is een enorme onderneming om in tijden van volledige geestelijke blindheid de mensen erop te willen wijzen, dat de toestand van hun ziel na de dood een door hen zelf gekozen resp. zelf nagestreefde toestand is, maar dat ze de toestand nooit ofte nimmer willekeurig kunnen verbeteren zodra ze eenmaal het lichamelijke omhulsel afgelegd hebben.

Hoe kan men mensen op zoiets opmerkzaam willen maken wanneer ze elke gedachte aan een voortbestaan van de ziel na de dood afwijzen? Hoe kan men de drijfveer tot geestelijke werkzaamheid in dergelijke harten aanbrengen, waar ze toch hoofdschuddend alles van de hand wijzen wat op een voortleven na de dood zou kunnen wijzen? Ze geloven in hun verblindheid eenvoudigweg in een terugzinken in het niets. En ze verkiezen deze gedachte ver boven het geloof aan een voortleven, aangezien hen dan ook de verantwoording bespaard blijft, die ze immers schuwen ook wanneer ze dat niet willen toegeven.

Nu legt de Heer zich zelf toe op het middel.

Hij wil zich toch toegang tot de mensenharten verschaffen. Alleen daarom is ook dat wat onder je handen ontstaat een alles verklarend bewijs voor het werken van de goddelijke geest. De Heer laat degenen wier wil goed is nooit meer in onwetendheid van de geest verblijven. En ze zullen door onmiskenbare tekens gewezen worden op het zichtbare heersen van God - maar zal er altijd één ding overblijven - dat de mens zich nu ook alleen inspant, opdat hij zijn geest daarheen wendt vanwaar hem alleen uitsluitsel gegeven kan worden en wordt. Maar deze mens zal ook de weg naar de waarheid vinden en de kracht van God zal hem behulpzaam tegemoetkomen als deze kracht ernstig in gebed wordt afgesmeekt.

Amen