BD.0229 17 december 1937 Het aardse leven ter vooruitgang - Leed van geestelijke vrienden Lief kind, ontvang onze leringen en lever je getroost over aan onze inwerkingen: Met onvermoeibaar geduld spreekt de Heer tot de zijnen en Hij laat hen voor hun heil een blik werpen in de door God gegeven wetten waaraan al het werkzaam zijn en scheppen in het hiernamaals, in het ganse heelal, ondergeschikt is. Het aardse leven met zijn strijden is voorbehouden aan degenen die onder de hoede van de hemelse Vader hun ziel vooruit willen laten gaan en aan de Heer de genade van de belichaming gevraagd hebben met het doel hun ziel te voltooien. In dit stadium is het voor de ziel mogelijk een hogere graad van volmaaktheid te bereiken. Maar tijdens het leven op aarde keert de ziel zich vaak van haar eigenlijke doel af en blijft ze ofwel in een bepaalde stilstand, ofwel ze keert zich vanuit een verblind denken naar de machten van de duisternis. De ziel treedt een toestand binnen waarin ze zich, onbewust van haar doel, uit eigen beweging tot de Vader moet bekennen. Maar de ziel wordt in dit stadium van belichaming door vele geestelijke wezens begeleid die in liefde om haar bezorgd zijn. Ze willen inwerken op het denken van het kind van de aarde en ze willen het graag naar de hemelse Vader leiden in eeuwigheid. En menige gedachte die door deze geestelijke wezens aan de mensen wordt overgebracht, bevat een verwijzing naar de eeuwige goddelijkheid. En als de mens zich volledig bewust zou zijn van de grote verantwoordelijkheid, van wat de gevolgen van zijn leven op aarde zijn, dan zou hij hardnekkiger zijn doel nastreven. Zou dan echter het doel van het leven werkelijk vervuld zijn? De mens moet geloven, zich in vol vertrouwen tot de Heer wenden, al het goddelijke in zich opnemen, steeds in geloof aan de Heer. Dat is zijn opgave, ter vervulling waarvan hem het aardse leven geschonken is. Als jullie het enorme aantal kinderen op aarde beschouwen die volkomen nutteloos door het leven gaan, dan zullen jullie begrijpen hoe erg hun lot ons bedrukt. Want wij moeten door het inzicht in de goddelijke waarheid aanzien hoeveel genade hen gegeven werd en hoe ze in onwetendheid over hun levensopgave daar achteloos aan voorbijgaan. En dat is ons leed. Want in liefde willen werken voor anderen en afgewezen worden is onzegbaar droevig voor ons, die de zorg om deze zielen als taak hebben. Allen worden door tekenen aangemaand, allen vernemen de stem van de Heer, maar of ze haar op zich laten inwerken, ligt alleen aan hun wil. En de barmhartigheid van de Heer vindt steeds weer middelen en wegen om de mensen kennis te geven van Zijn wil en Zijn liefde. Maar de mens schat zich in zijn onwetendheid zo hoog in, dat hij meent zonder de zegenende hand van de Vader net zo zeker door het leven te gaan. Door zijn instelling bezorgt hij zichzelf een hindernis, die zo onvatbaar groot is dat hij moeite heeft om over deze hindernis heen te geraken. En door zijn verblinding benut hij niet het goddelijke genademiddel dat het leven op aarde voor hem veel gemakkelijker en zegenrijker zou kunnen maken. Maar het erbarmen en de liefde van de goddelijke Vader zijn oneindig. Groot is Zijn wijsheid en Zijn goedheid, want Hij dringt steeds weer met nieuwe bewijzen van Zijn werken de harten van de mensheid binnen. Hij laat wonderen gebeuren om Zijn kinderen te onderwijzen. Hij giet voortdurend Zijn genade uit over de kinderen van de aarde die Hem toegewend zijn. En Hij probeert hierdoor diegenen terug te winnen die zich door onwetendheid in dwaalleren verloren hebben. De Heiland zegent degenen die voor Hem werken en ook zal het ondernemen van ieder die voor de Heer strijdt gezegend zijn. En zo bedeelt de Heer ook diegenen aan wie de zielen van de aardse kinderen zijn toevertrouwd. Hij geeft hun hulpkrachten en wanneer er wederzijds in liefde gewerkt wordt, ontstaat uit dit werken ook de zegen zodat elke goede daad haar vruchten draagt. Het is de Heer aangenaam dat het mensenkind op aarde voor het eeuwige leven werkt. Dit heeft zowel op aarde als in het hiernamaals effect. Want er moet op aarde niet aan het lichaam gedacht worden, maar aan de geest, aan de menselijke ziel die van God is uitgegaan en het aardse leven slechts doorloopt om dichter bij de Heer te komen. In een tijd als deze is het strijden om de geestelijke ontwikkeling dubbel nodig. Geen enkel wezen blijft stilstaan, het gevaar is veel groter dat het zakt, wanneer het zelf geen moeite doet om de weg naar boven te vinden. En om de vijandelijke machten tegen te houden, om de zielen naar de weg van inzicht te voeren, moeten jullie - Zijn dienaren - je met alle kracht inzetten. Want de Heer is midden onder jullie, die in liefde tot de Heiland jullie opgave vervullen en Hem trouw dienen. Amen |